Hij drukt zijn neusje tegen het raam en kijkt naar de sneeuwvlokjes die traag naar beneden dwarrelen. Takjes bewegen in de wind, de tuin nodigt uit tot ontdekken. Het is een groot spel en hij wil dolgraag meedoen, maar dat mag niet. Boos zwiept zijn staart heen en weer.
Hij krabt met zijn voorpootje tegen de deur en mauwt klaaglijk. Hij staart strak naar de deur. Dan verstopt hij zich onder de bank, doof en blind voor alle lokroepen. Hij is er niet. Als ik de bank verschuif, komt hij met tegenzin te voorschijn en loopt een klein rondje door de kamer. Hij snuffelt even aan zijn voerbakje, ziet dan dat de bank weer tegen de muur staat en kruipt er onder.
We houden onze kat gevangen in de huiskamer. Hij heeft een bakje water en krijgt elke dag voer. De kattenbak staat in een hoekje.
We hebben hem meegenomen uit het asiel en nu is hij op de keper beschouwd onze gijzelaar. We zitten te wachten tot hij het Stockholm syndroom ontwikkelt: pas als hij ons sympathiek vindt krijgt hij meer bewegingsruimte.